Je hebt altijd de keuze.

Tussen doen of laten

Tussen “goed ” of “slecht “.

Tussen geven en nemen.

 

Een bedelaar iets schenken of voorbij lopen.

Een collega troosten of negeren.

Een luisterend oor zijn of doen alsof.

Een helpende hand uitsteken of in de steek laten.

Een roddel doorvertellen of zwijgen.

Een vreemde veroordelen of accepteren.

Een ruzie uitpraten of koppig blijven.

Een vriendelijk woord zeggen of je hoofd omdraaien.

Een zieke bezoeken of laten verkommeren.

Een bejaarde helpen oversteken of laten staan.

Een heer in het verkeer zijn of voorrang nemen.

Je broodje delen of een ander honger laten lijden.

Een dier verzorgen of verwaarlozen.

De waarheid vertellen of liegen.

Een ander zijn geluk gunnen of jaloers zijn.

 

Je hebt altijd de keuze.

Tussen trouw zijn of bedriegen

Tussen respect of afkeer.

Tussen helen of kwetsen.

Tussen vergeven of wraak nemen.

Tussen liefde of haat.

Tussen ego of ziel.

 

Je hebt elke dag de keuze

wie je wil zijn.